Buxus en Cylindrocladium

Geïntegreerde beheersing van buxus-ziekte cylindrocladium buxicola (oorspronkelijk artikel dateert van 29.09.2014) Oorlog op drie fronten om ziekte in buxus te voorkomen en bestrijden.

 

Nu de herfst er zit aan te komen, zijn boomkwekers en tuinliefhebbers opnieuw extra waakzaam voor eventuele schimmelinfecties op de planten. Vochtige ochtenden en avonden gecombineerd met zachte temperaturen werken schimmelvorming in de hand. Ook in de teelt van buxus is het opletten geblazen want daar maakt de venijnige schimmel Cylindrocladium buxicola het de laatste tien jaar nogal bont. De strijd tegen deze schimmel werd in 2009 aangevat door het Proefcentrum voor Sierteelt (PCS) in samenwerking met het Instituut voor Landbouw- en Visserijonderzoek (ILVO). Al gauw bleek de bestrijding van de schimmel een complexe zaak, en het werd een strijd op verschillende fronten, aldus Bjorn Gehesquière en Kurt Heungens van ILVO.

 

Hoe pak je een nieuwe plantenziekte aan?

Kurt Heungens: “ Tot voor kort was slechts weinig geweten over de ziekte C. buxicola. De boomteeltsector is dan ook bij ons komen aankloppen voor informatie en al gauw hadden we een hele waslijst vragen waar we een antwoord op moesten hebben voor we konden gaan denken aan beheersing van de ziekte: Hoe kan je de schimmel identificeren?” “Welke methodes bestaan er al? Hoe infecteert de schimmel een plant? Hoe overleeft hij?”

“Er is dus eerst een intensieve fase van moleculair en empirisch onderzoek geweest. Eén van de belangrijkste ontdekkingen tijdens het moleculair onderzoek was dat er twee genotypes zijn binnen de schimmel: een algemeen G1 genotype, en een recenter geïntroduceerd en zeldzamer G2 genotype. Beide types vertonen verschillen in tolerantie ten opzichte van erkende bestrijdingsmiddelen, dus het is belangrijk om te weten met welk genotype je te maken hebt. We hebben dan ook een techniek ontwikkeld om op een snelle en betrouwbare manier onderscheid te kunnen maken tussen de types bij vaststelling van een infectie.”

Hoe wordt een buxus-plant geïnfecteerd door Cylindrocladium buxicola? En welke gevolgen ondervindt de plant van een infectie?

Bjorn Gehesquière: “De infectie van een plant gebeurt via sporen van de schimmel. Die kunnen aangevoerd worden via snoeisel of afgevallen bladeren van geïnfecteerde planten, via opspattend regenwater of water van begieting en in mindere mate via kledij, schoeisel en snoeischaren. Sporen gaan kiemen in water op de plant, het zogenoemde ‘bladnat’, en na enkele uren kunnen de infectiedraden de plant binnendringen via de huidmondjes van bladeren en twijgen. Deze infectiedraden veroorzaken vervolgens bruin-zwarte bladvlekken en vaak ook karakteristieke zwarte streepjes in de lengterichting van jonge twijgen. Bij hoge luchtvochtigheid en zachte temperaturen (> 14-15°C) vormt de schimmel nieuwe sporen. In een latere fase gaan de aangetaste bladeren massaal afvallen, waardoor kale plekken ontstaan in de buxus-plant. In geval van extreme aantasting kunnen planten afsterven.“

 

 

Kunnen de planten beschermd worden tegen infectie?

Bjorn Gehesquière:  “Ja, dat kan, maar dat vereist een goede kennis over de verspreiding en overleving van de sporen, over de insleep van C. buxicola in tuinen en kwekerijen en over de weersomstandigheden die vereist zijn voor ziekteontwikkeling. Zo hebben we bijvoorbeeld aangetoond dat de schimmel gedurende meerdere groeiseizoenen kan overleven in afgevallen bladeren door de vorming van verharde schimmelstructuren. Bij hoge luchtvochtigheid kan de schimmel opnieuw sporen produceren en via opspattend water buxus-planten gaan infecteren. Bovendien kunnen geïnfecteerde droge bladeren ook opwaaien en zo de schimmel verspreiden buiten de tuin of kwekerij. Op basis van dergelijke kennis kunnen we aanbevelingen doen voor cultuur- en onderhoudspraktijken.”

 

Kan je een aantal voorbeelden geven van concrete maatregelen?
Bjorn Gehesquière: “Uit ons onderzoek blijkt dat een tuinier of kweker het voorkomen en de verspreiding van de schimmel kan minimaliseren door de toepassing van vier basismaatregelen. De eerste is uiteraard het verhinderen van de verspreiding van sporen. Aangezien de verspreiding vooral gebeurt bij regenbuien, bovenbegieting en opspattend water, kan verspreiding tegengegaan worden door ruimte te laten tussen planten of teeltblokken, door een goede drainage, door het afdekken van drainagegoten en het toepassen van onderbegieting of druppelirrigatie. Een tweede maatregel is het vermijden van bladnat om zo het infectieproces van C. buxicola te onderbreken.

Dat kan opnieuw door onderbegieting, maar ook door het optimaliseren van de luchtcirculatie zodat de planten snel kunnen drogen door de wind. Een goede luchtcirculatie krijg je door de planten niet te dicht opeen te pakken en door muren en hoge hagen te vermijden. Ten derde raden wij een goede werkhygiëne aan. Dit houdt in dat contact tussen kledij en aangetaste planten zo veel mogelijk moet worden vermeden. Indien contact onvermijdelijk is, moeten kledij, schoeisel en snoeischaren worden ontsmet. Daarnaast is het ook essentieel dat aangetast snoeimateriaal en afgevallen bladeren worden vernietigd, dat wil zeggen verbrand of industrieel gecomposteerd. Ten slotte hebben we de regelmatige controle van de buxus-planten als belangrijke vierde maatregel. Bij een snelle detectie van de schimmel kunnen aangetaste delen nog weggesnoeid worden of er kan snel ingegrepen worden met chemische middelen.”

Welke chemische middelen bedoel je dan?

Bjorn Gehesquière: “Uit ons efficiëntieonderzoek in samenwerking met het PCS en ADLO zijn erkenningen gevolgd voor middelen op basis van de volgende actieve stoffen: tetraconazool, kresoxim-methyl, azoxystrobine plus difenoconazool, thiofanaat-methyl, chloorthalonil. Duurzaam en correct gebruik met minimale kans op resistentievorming is hierbij essentieel. We passen de fungiciden met andere woorden toe binnen het kader van een ‘Integrated Pest Management’ (IPM) of geïntegreerde beheersingsstrategie. Om het risico op resistentievorming te beperken is het noodzakelijk om het inzetten van de fungiciden tussen opeenvolgende behandelingen af te wisselen met producten uit de verschillende chemische groepen. Een correct gebruik van fungiciden betekent ook dat de aanbevolen concentraties gerespecteerd worden: een te hoge concentratie kan leiden tot beschadiging van de buxus-planten, waardoor zwakte-pathogenen, zoals de schimmel Volutella buxi, kunnen binnendringen. Een te lage concentratie daarentegen zal C. buxicola niet tegenhouden en zelfs zorgen voor selectiedruk waardoor resistente isolaten kunnen ontstaan. Het is ook belangrijk dat de fungiciden worden ingezet op het juiste moment: een lichte aantasting door C. buxicola kan zich onder de juiste weersomstandigheden, dat wil zeggen nat en relatief warm, explosief uitbreiden. Een preventieve behandeling van aangetaste plantpartijen bij voorspelling van dergelijke weersomstandigheden kan de ziekteontwikkeling in toom houden.”

Je kan de fungiciden dus zowel inzetten voor en na de infectie is ingezet?

Bjorn Gehesquière: “Inderdaad, wij noemen dat preventieve behandeling, ‘beschermend’, en curatieve behandeling, ‘genezend’. Alle fungiciden erkend tegen C. buxicola beschikken over een goede preventieve werking, maar ze zijn veel minder effectief wanneer ze curatief worden ingezet. Sommige fungiciden vertonen nog een curatieve werking in jong schot, maar geen enkel fungicide werkt adequaat tegen een aantasting van de afgeharde bladeren. Dit betekent niet dat de behandeling van aangetaste planten geen nut heeft: de preventieve werking van de fungiciden kan wel degelijk verdere verspreiding tegengaan. Uiteindelijk zullen de aangetaste bladeren indrogen en afvallen, waarna de plant zich door nieuwvorming van scheuten kan herstellen. Omwille van de moeilijke curatieve behandeling van de schimmel is een behandeling direct na waarneming van de eerste symptomen aan te raden. Bij elke behandeling is het ook belangrijk om te weten met welk genotype je te maken hebt, want er werd bijvoorbeeld aangetoond dat de actieve bestanddelen tetraconazool en kresoxim-methyl niet werkzaam zijn tegen G2 isolaten, terwijl ze nochtans erg effectief zijn tegen G1 isolaten.”

 

Dit lijkt allemaal heel complex. Is dat wel haalbaar voor kwekers en tuinders?
Kurt Heungens:  “Het aanpassen van de cultuurtechniek en het gebruik van fungiciden kunnen inderdaad een grote druk leggen op kwekers en tuinders. Bovendien stuit het gebruik van fungiciden op steeds meer verzet bij de publieke opinie en worden wereldwijd actieve stoffen van de markt gehaald. Zo zijn er recent beperkingen ingevoerd op het gebruik van chloorthalonil, een belangrijke stof in de bestrijding van C. buxicola. Daarom zijn we op zoek gegaan naar buxus-soorten en cultivars die minder vatbaar zijn voor deze ziekte. We hebben de gevoeligheid getest van 33 types op vlak infectiegevoeligheid, de grootte van de bladvlekken en de productie van schimmelsporen. Op basis van dat onderzoek kunnen de geteste buxus-soorten en -cultivars onderverdeeld worden in drie ‘gevoeligheidsklassen’. ‘Klasse C’ waardplanten zijn ‘zeer gevoelig’, moeten goed in de gaten gehouden worden en hebben een voortdurende behandeling met fungiciden nodig om de ziekte blijvend onder controle te houden. De buxus-cultivars binnen ‘klasse B’ worden beschouwd als ‘matig gevoelig’. Hoewel deze waardplanten gedurende het grootste deel van het jaar weinig problemen ondervinden, kan de ziekte onder de juiste weersomstandigheden toch explosief uitbreiden. Bij deze groep zijn vooral preventieve behandelingen afhankelijk van het weer belangrijk. Planten binnen ‘klasse A’ ten slotte ondervinden in het algemeen weinig problemen met de ziekte, zelfs onder regenachtige weersomstandigheden. Mits een goede cultuurtechniek, moeten deze planten slechts zelden of nooit behandeld worden met fungiciden.”

 

Klinkt goed, maar zijn deze minder gevoelige cultivars van dezelfde kwaliteit als de klassieke?

Kurt Heungens: “Veel klasse A en B buxus-soorten, zoals een aantal B. microphylla cultivars, en soorten zoals B. bodinieri, B. balearica en B. harlandii, ondervinden in praktijk veel minder problemen met C. buxicola, maar blijken minder te beantwoorden aan het beeld van de ‘traditionele’ buxus-plant. Toch lijkt de lage vraag vooral een kwestie van ‘onbekend dus onbemind’: deze soorten kunnen naar de toekomst toe een waardevolle bijdrage leveren aan het assortiment omwille van hun enorme diversiteit en rijkdom aan kleur, groeiwijzen en toepassingsmogelijkheden. Hun lage gevoeligheid voor C. buxicola kan het grote publiek ertoe overhalen om deze alternatieve soorten in de toekomst uit te proberen, al dan niet met een andere functionaliteit én een andere belevingswijze. De omschakeling zal dus inspanning vereisen, maar kan ook gezien worden als een opportuniteit.

Een breed soortenassortiment met uiteenlopende gebruikswaarden kan gepromoot worden als een absolute sterkte van de Vlaamse buxus-sector! Buxus heeft immers meer mogelijkheden dan snoeivormen en lage haagjes: er bestaan lage, bodembedekkende soorten die zeer weinig onderhoud vragen, en voor hoge hagen kan men snelgroeiende cultivars met een opwaartse groeiwijze gebruiken. Bepaalde cultivars groeien van nature uit tot prachtige solitaire struiken of zelfs kleine bomen, die de tuin een uniek karakter en eigenheid kunnen geven.”

Om alles nog even op een rijtje te zetten: hoe kunnen we infecties met C. buxicola voorkomen en bestrijden?

Kurt Heungens: ” Voor een effectieve beheersing van C. buxicola moet je strijd voeren op drie fronten: een goede cultuurtechniek, chemische bestrijding en een goede cultivarkeuze. De haalbaarheid en het belang van die drie factoren kunnen sterk verschillen voor kwekers, professionele tuinonderhouders en particuliere tuinliefhebbers, maar het verhinderen van insleep van de ziekte moet steeds een prioriteit zijn. Eens de ziekte aanwezig is in een tuin of kwekerij, kunnen cultuurtechnische maatregelen op zich de ontwikkeling en verspreiding van de ziekte waarschijnlijk niet verhinderen, vooral in relatief warme periodes met zware regenval en bij gebruik van een gevoelige cultivar. Via cultuurtechnische maatregelen kan de ziektedruk wel fel verminderd worden en de verspreiding vertraagd, waardoor chemische behandelingen effectiever kunnen toegepast worden en de schade vooral op minder gevoelige cultivars beperkter zal zijn.

 

Beeld: ILVO / Herplant, in samenwerking met: Instituut voor Landbouw- en Visserijonderzoek .

Bron:  Gazet van Antwerpen